Stuur jouw examenvragen in
- Madeleinde de Scudéry en Madamme de La Fayette belichamen de status van de roman in de 17de eeuw, elk in haar genre. Bespreek de evolutie van het verhalend proza in de 17de eeuw aan de hand van beide figuren. Gebruik voldoende voorbeelden uit verschillende stromingen, regio’s en culturen. (2019)
- Bespreek het belang van de Electra-figuur.
- Geef uitleg over de apocriefe teksten.
- Leg uit: ‘aemulatio’ en ‘imitatio’.
- Schets de literaire productie tijdens de Renaissance, geef aan waar het epicentrum ligt van de Europese letterkunde in die periode en hoe dit zwaartepunt zich verhoudt met de omliggende nationale literaturen.
- Waar ligt het zwaartepunt van de Europese letterkunde in de periode 1100 tot 1400? Welke verschuivingen doen zich voor?
- De satire is een genre dat in verschillende contexten, steeds een andere vorm aanneemt. Illustreer aan de hand van drie voorbeelden uit drie verschillende tijdvakken.
- In de overgang van oudheid naar middeleeuwen vinden we sporen van zowel het Byzantijnse als het Germaanse erfgoed. Omschrijf de betekenis van deze (vergeten) literaturen.
- Homerus, Vergilius, Dante. Toon aan dat een complex netwerk van relaties deze namen samenhoudt.
- Romanciers als Defoe, Richardson en Fielding trachten de alledaagse werkelijkheid van hun tijd op een zo “realistische” mogelijke manier weer te geven in hun werk. Hoe gaan ze daarbij tewerk?
- De manier waarop personages worden afgebeeld in het Oude Testament verschilt danig van de manier waarop Homeros dit doet. In welke opzichten?
- Rousseau verwerkte het motief van de hoofse liefde in zijn “La Nouvelle Héloise”.
(a) Leg uit wat hoofse liefde is.
(b) Plaats de hoofse liefde in literair-historische context. Waar ontstond ze? Waar werd ze overgenomen? etc.
(c) Hoe gebruikte Rousseau in dit werk de hoofse liefde?
- Geef het verband tussen literatuur en religie door heen alle tijden. Tijdens welke periodes worden sterke christelijke accenten gelegd en wanneer vinden we emanciperende tendensen en kritiek hierop?
- Literatuur staat niet op zich maar heeft met filosofie, religie en politiek te maken. Leg uit.
(tabel van polysystemen geven) Bespreek van elke periode de filosofische teksten (minstens vijf).
- Bespreek de relatie tussen kunst en werkelijkheid van realisme tot postmodernisme.
- Bespreek humanisme (ontstaan, plaats, vertegenwoordigers, cultuur-historische context,…).
- Bespreek de evolutie van de roman, 2 verschillende periodes bij set 1 en 2.
- Bespreek de evolutie van helden in de literatuur van de Oudheid tot 1800
- Bespreek de evolutie van mimesis in de literatuur van de Oudheid tot 1800
- Bespreek de verhouding van het gebruik van het Latijn en de volkstaal van in de middeleeuwen tot en met de Barok.